10.03.25 Azadî van choreograaf Yasmin Diktaş begint met wat eenzame klanken van de saz, een Koerdisch snaarinstrument. Het donkere podium dwingt ons te luisteren naar de verlangende tonen, tot er langzaam licht valt op de negen dansers. Met hun ogen dicht staan ze in kakigroene, wijde outfits opgesteld, als om zich klaar te maken voor een innerlijke reis.
Vanaf het moment dat ze bewegen, zit er bezieling in hun dans. Hun armen zwaaien in grote bogen, hun haren wapperen door de lucht. Soms maken ze schuddende bewegingen, voornamelijk ingezet vanaf hun schouders. Hun ademhalingen zijn geregeld hoorbaar – ze zijn duidelijk aanwezig in het hier en nu.
Diktaş studeerde vorig jaar af aan de Academie voor Dans en Theater in Amsterdam en ontving datzelfde jaar de Henny Kamerman Dansersprijs. Azadî is haar eerste voorstelling, waarin ze zelf ook meedanst. In dit werk heeft ze haar Koerdische en Indonesische achtergrond en de erfenis van onderdrukking en kolonialisme verwerkt. Maar we kijken niet alleen naar haar verhaal; de dansers belichamen ieder ook een eigen geschiedenis en nemen hun erfenissen mee naar het toneel.
Dat wordt duidelijk op de momenten dat de groep stilstaat terwijl één of twee dansers vol intensiteit bewegen. Zwijgzaam kijkt de rest naar die solostukken, alsof ze getuige zijn van pijn. Ze bewegen niet, ze oordelen niet, ze troosten niet – ze aanschouwen slechts. Het zijn ontroerende momenten die je doen beseffen dat je soms niet meer nodig hebt dan de aanwezigheid van een ander die ruimte maakt voor jou en jouw gevoel.
De muziek (Andreas Tegnander) verschuift ondertussen van dromerig naar ruwer met een dreunend ritme. Vaak beweegt de groep samen, met helaas enkele momenten die wat obligaat aanvoelen. Naar het hoogtepunt toe, als de dansers telkens een paar bewegingen herhalen, krijgt de choreografie en de gezamenlijke bezieling meer zeggingskracht. Ze houden een hand voor hun ogen en de andere hand steken ze voor zich uit alsof ze de trekker van een pistool af laten gaan. Het lijkt alsof ze zo vertellen wat zij of hun voorouders hebben gezien: geweld, pijn, verdrijving, moord.
Na een tijd valt de muziek stil en zet Diktaş geneurie in, een ritme dat wordt opgepakt door de andere dansers. Doordat het licht van achter hen schijnt en we alleen hun silhouetten zien, lijken ze één gezichtloos geheel dat dat prettige, kalmerende geluid produceert.
Dan neemt de muziek de melodie over en krijgt een oosters ritme, met naast de saz nu ook een ander snaarinstrument en een trommel. De instrumenten lijken telkens op elkaar te antwoorden, wat de muziek voller en minder eenzaam doet voelen dan hiervoor.
In het woord ‘azadî’ (vrijheid) ligt veel besloten en het betekent voor ieder mens wat anders. Zelf koppel ik het begrip onbewust altijd aan vrouwen, want overal ter wereld strijden vrouwen voortdurend voor hun rechten. Misschien heeft mijn associatie ook te maken met de Koerdische leus ‘Jin Jîyan Azadî’ (Vrouw Leven Vrijheid), wat te interpreteren valt als: zolang vrouwen niet bevrijd zijn, is elke emancipatorische beweging gedoemd om te falen.
Dat de negen dansers op het podium allen vrouw zijn lijkt mij dan ook geen toeval. Zij weten wat vrijheid is, of wat het niet is. In hun gezamenlijkheid – of het nou is omdat ze samen dansen, aanschouwen of neuriën – schuilt hun kracht.
Foto’s: Moon Saris