Theaterkrant 28-05-22, In piepkleine tentjes in het Victoriepark in Alkmaar, dat tijdens Festival Karavaan is omgedoopt tot het Yes In My Backyard-festivalhart, doen jonge theatermakers moedige pogingen zich los te weken van maatschappelijke normen en te bevrijden uit knellende kaders. Het levert waardevolle, kwetsbare theaterontboezemingen op.
B A N G van Yara Piekema en Luuk ten Hoor is een theatrale exploratie naar angstgevoelens die je gedachten beheersen. Het woord ‘angst’ kent vele tientallen synoniemen – ‘bang, benepen, bescheten’; Piekema gaat het hele alfabet af – maar tegelijkertijd is het onmogelijk om het gevoel goed onder woorden te brengen. Dus brengt Piekema nog een aantal andere, meer specifieke synoniemen voor angst op: stijve schouders, het gevoel geen adem meer te kunnen halen, overleven. Angst heeft bovendien nog een vervelend bijeffect: een stroom aan hapklare oplossingen die even theoretisch als in de praktijk onwerkbaar zijn, en clichéreacties van de omgeving: ‘niets voor jou toch, bang zijn?’
Meer dan in eerder werk dat ik van haar zag, toont Piekema een kwetsbare kant van zichzelf. Terwijl ze in een rijgdraad aan stamelmonologen angstgevoelens in woord en lichaam probeert te vangen, biedt Ten Hoor met zijn vaak ontregelende en meer abstracte geluidsdecor interessant tegenspel. De makers kiezen voor een sobere opzet, en bouwen elke weg die ze inslaan optimaal uit – waardoor sommige momenten tergend lang duren en het vastdraaien in irreële gedachten treffend invoelbaar wordt.
B A N G stevent af op een ontroerend slotbeeld, waarin Piekema haar armen spreidt, als een aalscholver die net uit het water komt en haar vleugels gespreid laat drogen in de zon. Die moed, om ook met al je angsten voor het volle licht te kiezen, gun je iedereen.
Ook Brecht Hermans kiest uiteindelijk voor het volle licht: zijn solo Ik moet u iets vertellen(regie: Nina-Elisa Euson) is een theatraal verslag van zijn coming-of-out. En dan niet zozeer het moment waarop hij vertelde dat hij homo is – dat overigens uit meerdere momenten bestond – maar het hele proces: van verwarrende gevoelens als jonge tiener tot een schuchter eerste bezoek aan een dark room.
Hermans is een aimabele theaterpersoonlijkheid met een goede antenne voor zijn publiek, die hij volop bij zijn voorstelling betrekt. Zo plukt hij willekeurig een vrouw uit het publiek die hij een stuk script in haar handen duwt en de rol van zijn moeder toebedeelt. Samen spelen ze een scène uit waarin hij bij zijn moeder uit de kast probeert te komen. Mooi is hoe oprecht het wederzijdse ongemak is: we zien moeder en zoon, maar vooral ook twee vreemden voor elkaar, die weliswaar proberen samen te komen maar elkaar niet vinden. Aan de oppervlakte levert het een lach op, maar het is een uiterst sterke theatrale keuze die beklijft.
Hermans benadrukt met deze solo dat een coming-of-out niet lineair is, geen verhaal dat van twijfel naar opluchting toewerkt, het is niet de boog van schaamte naar schaamteloosheid of een ontwikkeling die langs obstakels tot een catharsis leidt. Het is keer op keer zoeken, twijfel, ontladen, jezelf verrassen, steeds beter leren kennen, overmoed, moed. Dat is een waardevol inzicht, dat door Hermans in alle openheid en met evenveel kwetsbaarheid als spelplezier over het voetlicht wordt gebracht.
In de kleinkunstvoorstelling Wachten op sneeuw ziet theatermaker Jasmijn Wagenaar als ze naar haar moeder kijkt, een glimp van de toekomst die voor haar in het verschiet ligt. Er rust een ‘vloek’ op haar familie, zegt ze, iedereen gaat gaandeweg op elkaar lijken. Dus vlucht ze: eerst in een aftands kraakpand in Rotterdam, in avonden vol drugs en drank, daarna nog verder weg, tot aan Santiago de Compostela en daar voorbij.
Wachten op sneeuw is een magisch-realistisch reisverslag waarin fantasie en realiteit voortdurend met elkaar aan de haal gaan. Wagenaars hardnekkige escapisme vertaalt zich in de vastbeslotenheid overal een podiumwaardig verhaal van te maken. Maar de voorstelling slaat pas echt naar binnen tijdens de prachtige liedjes – begeleid door Joost Koevoets op drum en synthesizer en Teun Beurskens op gitaar – waarin ze hardop haar gevoel onderzoekt. Ze vraagt zich af waarom ze niet ‘woest’ kan zijn: ‘Had ik maar de kracht van een rivier of het vuur van een spuwende vulkaan.’
Haar poëtische liedjes waarin zich een diepe eenzaamheid en grote verlangens uittekenen, werpen een boeiend contrast op met de monologen daartussen, waarin ze zich zelfverzekerd toont, vol humor en onschendbaar. In Wachten op sneeuw toont ze alvast een glimp van wat er achter dat masker zit.